Wateroverlast nabij de Oude Rijn
Door het inklinken van de bodem werd de afwatering van het ontgonnen gebied een steeds groter probleem. Met name de ontginningen aan weerszijden van de Gouwe en nabij de Oude Rijn ondervonden veel overlast. De Oude Rijn was op last van de bisschop van Utrecht al in 1122 bij Wijk bij Duurstede afgedamd, juist om daarmee een betere afwatering van de aan de rivier gelegen ontginningen te bereiken. Maar de rivier was als gevolg daarvan gaan verlanden, waardoor deze nog nauwelijks een functie voor de afwatering kon hebben. Ook de Gouwe was daarvoor minder geschikt. De rivier maakte inmiddels onderdeel uit van een belangrijke scheepvaartroute. Er kon niet worden uitgewaterd vanuit de Gouwe op de IJssel omdat de Donkere Sluis bij Gouda alleen werd geopend voor het scheepvaartverkeer, en dus niet tegelijk ook een spuisluis kon zijn. Daarentegen was de IJssel, door de afdamming in 1291 en de peilverlaging die daarvan het gevolg was, voor de afwatering juist zeer geschikt geworden.
Verlegging van de afwatering
Daarom werd rond het midden van de veertiende eeuw de waterafvoer van de ontginningen ten zuiden van de Oude Rijn rigoureus naar de Hollandsche IJssel verlegd. Vooral de situatie in de omgeving van Gouda was daarvoor erg gunstig, omdat hier nog getijdenverschillen waren, zodat er met name bij laag tij geloosd kon worden. Er werden in verschillende samenwerkingsverbanden kilometerslange afwateringskanalen naar de IJssel gegraven. Dit vereiste de instemming van de heer van Gouda die dit gehele gebied van de Hollandse graaf in leen bezat. Er werd pas toestemming voor zo’n onderneming gegeven als daardoor de afwatering van de polders die langs de IJssel lagen niet zou worden gehinderd. Een nieuwe watergang werd dus op de grenzen van de bestaande polders gegraven. Bovendien werd erop toegezien dat ieder afzonderlijk waterschap verantwoordelijk bleef voor het beheer van zijn eigen water. Ieder waterschap kreeg daarom zijn eigen kanaal met zijn eigen kades, en alleen de gronden van de aanvrager mochten via de betreffende watergang en een daarbij behorende spuisluis op de IJssel uitwateren.
Weteringen langs de oude stad
Zo ontstonden tussen 1330 en 1370 aan weerszijden van de stad bundels van watergangen vanuit de diverse nabij de Oude Rijn gelegen polders. Gedeelten van deze weteringen zijn nog zichtbaar in de stedelijke verkaveling en in het landschap rond Gouda. Aan de westzijde van de stad, binnen het huidige De Korte Akkeren, lagen de Alpher Wetering en de Waddinxveense Wetering. Aan de oostzijde lagen behalve de Jan Verzwollewetering annex Kolfwetering nog drie andere weteringen naast elkaar, nabij de grens met de Willens. Van west naar oost waren dat de Boskoper Wetering, de Alphens en de Reeuwijkse Watering, de latere Breevaart.
Afbeelding uit Leefbaar Laagland, Geschiedenis van de Waterbeheersing en Landaanwinning in Nederland (Utrecht 2003)
Nóg wat verder naar het oosten werd een kanaal, de Vliet van Erberveld, gegraven ter ontwatering van de drie delen van de ontginning Willens. De beide tiendwegen, de Voorwillenseweg en de Achterwillenseweg, werden daartoe doorgraven. Ook de Willens was daarmee een polder geworden.
Enkele en Dubbele Wiericke
Met deze maatregelen werd een geweldige vooruitgang geboekt. De afwatering op de Hollandsche IJssel was zelfs zo voortreffelijk, dat ook het Grootwaterschap Woerden zijn boezemwateren in verbinding met de IJssel bracht door het graven, eveneens rond 1350, van de Enkele en Dubbele Wiericke. Om te verhinderen dat het water van het Hollandse deel van de Oude Rijn via de beide Wierickes naar de IJssel zou stromen, legde Woerden bij Bodegraven een dam en een sluis aan. Hierdoor raakte de dam bij Zwammerdam buiten gebruik en vormden de werken bij Bodegraven voortaan de scheiding tussen de Woerdense en de Rijnlandse boezem.
Functieverlies
Maar door de afdamming van de Hollandsche IJssel begon de rivier te verlanden. Om de moeilijkheden bij de waterafvoer op den duur het hoofd te kunnen bieden, ging men gebruik maken van watermolens. Zo werd de natuurlijke afwatering door een mechanische vervangen. Doordat de polders in de nabijheid van de Oude Rijn en de Gouwe door middel van watermolens weer op deze rivieren konden afwateren, verloren de weteringen die het polderwater eerder naar de Hollandsche IJssel hadden afgevoerd, hun betekenis. Ze raakten dan ook in de loop der tijd buiten gebruik. Zo verdwenen aan de westzijde van Gouda delen van de Alpher Wetering en de Waddinxveense Wetering. Aan de oostzijde verdwenen delen van de Boskoper Wetering en de Alphens. Daaraan leverde in 1624 een dubbele doorbraak van de Lekdijk op Utrechts grondgebied een ongevraagde bijdrage. Het gehele Grootwaterschap Woerden en het grootste deel van Rijnland werden met geweld overspoeld. Daarbij werden grote delen van de bestaande kaden weggevaagd. Alleen de Breevaart en de Jan Verzwollewetering bleven nog lange tijd van belang voor de afwatering. Pas in de vorige eeuw werd het zuidelijke deel van de Breevaart gedempt en verdween ook de Jan Verzwollewetering annex Kolfwetering uit het landschap, inclusief de sluizen waardoor ze in een ver verleden hun water op de rivier hadden gespuid.
Restanten
Hoewel deze weteringen voor een deel nog aanwezig zijn, en allemaal nog te herkennen zijn binnen het stedelijke weefsel en in het gebied daaromheen, is hun functie als vrije afvoer van polderwater naar de rivier vervallen. De vele spuisluizen zijn allemaal vervangen door duikersluizen en gemalen. Alleen de Goejanverwellesluis in de Dubbele Wiericke bestaat nog, maar nu in de vorm van een schutsluis.
Wilt u terug naar het hoofdmenu, klik dan hier…