Windwatermolens

Grote landschappelijke verandering

Hoewel reeds in het midden van de twaalfde eeuw in Limburg een voorloper van de standerdmolen is gesignaleerd, werd de eerste windwatermolen in Rijnland pas in 1456 geïntroduceerd. Vanaf dat jaar werd in hoog tempo een groot aantal windmolens gebouwd. Daarmee onderging het landschap een dramatische gedaanteverandering. Er werd aan het vlakke land een verticalistisch element toegevoegd, dat door zijn functionele architectuur van een grote schoonheid was. De vele molens vormden ook oriëntatiepunten die met elkaar de schaal van het landschap bepaalden. Bovendien gaven de overal aanwezige draaiende wieken aan het landschap een bijzondere dynamiek.

Leefbaar Laagland.inddAfbeelding uit Leefbaar Laagland, Geschiedenis van de Waterbeheersing en Landaanwinning in Nederland (Utrecht 2003)

Ontwikkelingen in de molentechniek

De ontwikkeling van de molentechniek liep gelijk op met de toename van de ontwateringproblemen. In eerste instantie moest het peilverschil tussen het binnen- en het buitenwater beperkt blijven, aangezien de opvoerhoogte van de schepraderen betrekkelijk gering was. Door de uitvinding van de molengang, in 1589 door Simon Stevin, kon het water getrapt worden uitgeslagen vanuit een boezem met een lager peil naar een of meer boezems met een hoger peil, en vandaaruit naar het open water. De bemaling vond in eerste instantie plaats met schepraderen, vanaf de achttiende eeuw met vijzels.

Bemaling op windkracht uit de tijd geraakt

Er heeft in de directe omgeving van Gouda een tiental watermolens gestaan. Bekend zijn de in 2010 gerestaureerde Mallemolen aan de Waddinxveense Wetering en de Haastrechtse Molen die nog steeds de polder Beneden Haastrecht bemaalt. Nog enigszins bekend zijn de Sluipwijkse Molen en de Reeuwijkse Molen aan het Reeuwijksche Verlaat, hoewel de eerste al zestig jaar geleden is afgebroken en van de tweede alleen nog een stomp resteert.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *