Vanaf het midden van de 17e eeuw vervulde het water rond Gouda naast de functie van handelsroute ook een rol in het openbaar vervoer. Een serieus begin met het openbare vervoer over water werd in 1632 gemaakt met de trekvaart tussen Amsterdam en Haarlem. In korte tijd maakten veel reizigers gebruik van deze comfortabele en voor die tijd snelle verbinding. Als noord-zuidverbindingen door Holland ontstonden vervolgens twee routes, namelijk een route over de Vliet tussen Delft, Leiden en Haarlem, en een route over de Gouwe tussen Gouda en Amsterdam. Voor dit laatste tracé was alleen een nieuw te graven verbinding, het Aarkanaal, nodig tussen de Gouwesluis bij Alphen aan den Rijn en de Amstel. Langs de Gouwe werden jaagpaden aangelegd, waarop tol werd geheven.
Op 18 april 1658 nam de trekvaart tussen Gouda en Amsterdam een aanvang. De schuit, voortgetrokken door paarden of mensen (niet zelden betrof het de schippersvrouw) vertrok in Gouda tweemaal daags vanaf de Amsterdamse Sluis, die sindsdien ook het Amsterdamse Veer wordt genoemd. De dienst was een groot succes. De trekschuit was comfortabel, betrekkelijk goedkoop en, althans buiten de vorstperioden, zeer betrouwbaar.
De trekvaart door Nederland heeft lang geweldig goed gefunctioneerd. De overige Europese landen hebben in die tijd grote bewondering voor dit betrouwbare vervoerssysteem. Maar na verloop van tijd deed zich de ‘wet van de remmende voorsprong’ gelden. Elders in Europa werden nieuwe vervoerswijzen geïntroduceerd, terwijl de Hollanders zich, geduldig en zelfgenoegzaam een pijpje rokend, in hun warme kajuit door het landschap lieten trekken. Zo werd de trekschuit het symbool voor de gezapigheid van de achttiende-eeuwse Hollanders en voor de economische achteruitgang die daarvan het gevolg was. Pas na de introductie van het spoor, in 1839, begon Nederland zijn achterstand ten opzichte van de omringende landen in te lopen.